Ik ben Guya Martinini en ik speel sinds 1992 viool in het Orkest van de Achttiende Eeuw. Daarnaast heb ik als freelance violist gewerkt met talloze orkesten, zoals onder andere Les Arts Florissants, La Grande Écurie, La Chapelle Royale, Les Musiciens du Louvre, La Petite Bande, Freiburger Barokorkest, Bach Collegium Japan en Europa Galante. Ook heb ik veel kamermuziek gemaakt met onder andere de gebroeders Hantaï, Lorenzo Coppola, Natsumi Wakamatsu en Hidemi Suzuki. Samen met Lorenzo Coppola richtte ik twee orkesten op voor jonge spelers.
Dat ik viool zou gaan spelen was al duidelijk vanaf mijn geboorte. Met een violist als vader en een pianist als moeder, was muziek dagelijks brood in onze familie. Tijdens mijn middelbareschooltijd studeerde ik viool aan het conservatorium in Rome en in de zomer deed ik cursussen in barokmuziek. Zo ontmoette ik Sigiswald Kuijken, Chiara Banchini en Lucy van Dael. Zij openden een nieuwe wereld voor mij.
Al snel verhuisde ik naar Parijs en ging ik als freelance violist aan de slag bij alle net opgerichte barokorkesten als “La Petite bande” van Sigiswald Kuijken, “La Grande Écurie” van Jean Claude Malgoire, “l’Orchestre Baroque d’île de France”, en “Les Arts Florissants” van William Christie. Daar leerde ik al het grote repertoire kennen en ontwikkelde ik een grote liefde voor opera en orkestspel. Niet veel later mocht ik ook bij het O18C komen spelen, wat een legendarische status had. Het orkest was niet zozeer ‘beter’, maar anders. Er was een enorme solidariteit en een mix van zeer sterke persoonlijkheden. Het deed er niet alleen toe hoe je muziek maakte, maar ook wie je was als persoon. In de strijkersgroepen had iedereen een totaal andere manier van spelen. Toch was er een heel duidelijk gemeenschappelijk gevoel over hoe het moest klinken. Deze individualiteit werd niet afgestraft, maar juist gewaardeerd.
In de beginjaren reisden we met het orkest rond alsof we een rockband waren. Ter illustratie, toen we op een dag erg vermoeid waren van het reizen, stonden er 12 witte limousines op ons te wachten om ons naar het concert te brengen! Er waren altijd twee bussen, één voor de rokers, en één voor de niet-rokers. Frans Brüggen reisde gewoon met ons mee in de bus. Dit typeert voor mij hoe dit orkest functioneerde. Er was geen hiërarchie, en dirigenten en solisten waren altijd onderdeel van ons grote geheel.
Na een aantal jaar ontving ik een brief per post, waarin stond meegedeeld dat ik vanaf dat moment vast lid was van het Orkest. Ik kon mijn geluk niet op. Tot op de dag van vandaag is het orkest van de Achttiende Eeuw de plek waar ik me het meest thuis voel.